Maandag 28 januari

Heb 9, 15.24-28. De eredienst van het nieuwe verbond

En daarom is Hij middelaar van een nieuw verbond: zijn sterven heeft bevrijding gebracht van de zonden die onder het eerste verbond zijn bedreven; nu kunnen zij die door God geroepen zijn het eeuwig erfdeel ontvangen, dat hun is toegezegd. 24 Want Christus is niet het heiligdom binnengegaan dat, door mensenhanden gemaakt, slechts een symbool is van het waarachtige heiligdom; Hij is de hemel zelf binnengegaan om er nu, voor onze zaak, bij God present te zijn. 25 Ook hoeft Hij zich daar niet telkens opnieuw te offeren, terwijl de hogepriester jaar in jaar uit het allerheiligste binnengaat, met bloed dat niet het zijne is. 26 Anders had Christus telkens opnieuw moeten lijden, vanaf het begin van de wereld; maar in feite is Hij slechts eenmaal verschenen, op het hoogtepunt van de geschiedenis, om door zijn offer de zonden weg te nemen. 27 Het is het lot van de mens eenmaal te sterven, en daarna komt het oordeel; 28 zo is ook Christus eenmaal geofferd, om de zonden van allen op zich te nemen; de tweede maal zal Hij niet wegens de zonde verschijnen maar om hen te redden die naar Hem uitzien.

Het bloed van Christus – zo schrijft de auteur – “zuivert ons geweten van dode werken, om de levende God te dienen” (14). Inderdaad, Jezus staat borg voor een nieuw verbond door zijn dood, omdat Hij zijn leven gegeven heeft voor ons tot aan het vergieten van zijn bloed toe. Met dit offer wordt het nieuwe verbond ingehuldigd. Jezus zelf had gezegd op het laatste avondmaal, terwijl Hij de kelk deelde met zijn leerlingen: “Dit is mijn bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden” (Mt 26, 28). Met de term ‘verbond’ (testament) wordt een solide verbintenis bedoeld, zoals in de juridische terminologie, vanwege God tegenover zijn volk. De dood van Jezus, die plaatsvond eens en voor altijd, toont de eeuwige waarde van dit pact. De auteur leest in het besprenkelen met bloed van “het wetboek zelf en van heel het volk” (19), zoals Mozes dat had gedaan op de Sinaï, een voorafspiegeling van de dood op het kruis. Hieruit zouden we een parallel kunnen trekken naar “het woord van het evangelie” dat besprenkeld wordt met bloed. Het moet gezegd dat het onmogelijk is om het evangelie los te koppelen van het kruis. Jezus’ dood is geen onvermijdelijk herstel om de zonden te kunnen vergeven, maar wel het logische besluit van een liefde die iemand ertoe brengt om zijn leven te geven om dat van de anderen te redden. Doorheen zijn offer heeft Jezus ons onmiddellijk doen binnengaan in het hemelse heiligdom. Het moet trouwens gezegd dat wanneer deze brief spreekt over een “hemelse” realiteit, dit niet verwijst naar een realiteit die veraf staat van de onze, maar naar de kerk, de gemeenschap van gelovigen als huis van gebed, de broederlijke eenheid en de liefde voor de armen. Het unieke van het offer van Christus heeft ook betrekking op de kerk, als plaats waar Christus verblijft en zich openbaart. Dit geldt voor elke leerling. Het leven van elke gelovige ligt besloten in Christus en in zijn lichaam. In Hem leven we, sterven we en met Hem zullen we verrijzen tot een nieuw leven.

Gebed voor de armen