Maandag 4 november

Feestdag van de heilige Carolus Borromeüs (+1584), bisschop van Milaan.

Rom 11, 29-36. Het lot van het uitverkoren volk.

29 Want God kent geen berouw over zijn genadegaven of zijn roeping. 30 Zoals u eertijds aan God ongehoorzaam bent geweest, maar nu, dankzij hun ongehoorzaamheid, ontferming hebt gevonden, 31 zo zijn zij op hun beurt nu ongehoorzaam geworden, ten gevolge van de u betoonde ontferming, opdat ook zij nu ontferming zouden vinden. 32 Zo heeft God allen in hun ongehoorzaamheid opgesloten, om allen in te sluiten in zijn ontferming. 33 O onpeilbare rijkdom van Gods wijsheid en kennis! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beslissingen, hoe onnaspeurlijk zijn wegen! 34 Wie kent de gedachte van de Heer? Wie is zijn raadsman geweest? 35 Wie kan vergoeding eisen voor wat hij God heeft gegeven? 36 Want uit Hem en door Hem en voor Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.

In deze derde overdenking over de betekenis van Israël in de heilsgeschiedenis probeert Paulus te begrijpen wat Gods plan is voor zijn volk. Terwijl hij al had betoogd dat het ware Israël alleen die kleine rest is die had getoond God trouw te zijn door Jezus te accepteren als de Messias, werpt hij nu het probleem op van degenen die deze beslissende stap niet gezet hebben. De Heer heeft “zijn volk” zeker niet in de steek gelaten, benadrukt Paulus vanaf het begin. Hun weigering van de boodschap van redding is een mysterie dat in hem een innerlijk lijden veroorzaakt. Maar ook tegenover deze halsstarrige weigering die hij niet kan uitleggen, is de apostel zeker dat hier geen sprake is van een definitieve houding. Paulus heeft zicht op een geheimvol verband tussen het volk Israël en het nieuwe verbond, dat in de geschiedenis zichtbaar zal worden op een moment dat nu nog niet bekend is. Het nieuwe verbond is verbonden met het eerste zoals de nieuwe ent is verbonden aan de oude tronk waarop hij geplaatst wordt. De gelovigen van het nieuwe verbond mogen daar vooral niet op roemen; integendeel, ze zijn geroepen om dankbaar te zijn dat ze tot redding zijn geroepen. Paulus schrijft: “Overschat uzelf niet, broeders. Ik moet u een geheim openbaren: de verharding die over een deel van Israël gekomen is, duurt slechts totdat de massa van de heidenvolken is binnengegaan. En zo zal tenslotte heel Israël gered worden”. Het is een profetisch visioen van de geschiedenis dat de unieke nabijheid tussen het oude Israël en de gelovigen in Christus onthult. Van deze laatsten wordt in ieder geval gevraagd om de aanwezigheid van God in de geschiedenis van de mensheid te herkennen – de heilige Johannes XXIII zou zeggen ‘de tekens van de tijd’ te herkennen – en om er deel aan te nemen om haar te leiden naar zijn rijk van liefde en vrede. De joden blijven het volk van de belofte, waaruit de mens Jezus is voortgekomen.

Gebed voor de armen