Rom 8, 31b-39. Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn?
Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? 32 Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard; voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zo’n gave ook niet al het andere schenken? 33 Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God die rechtvaardigt? 34 Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus misschien, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en die, gezeten aan de rechterhand van God, onze zaak bepleit? 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wellicht of nood, of vervolging, of honger, of naaktheid, of levensgevaar, of het zwaard? 36 Er staat immers geschreven: Omwille van U doodt men ons de hele dag door; wij worden behandeld als schapen voor de slacht. 37 Maar over dit alles zegevieren wij glansrijk, dankzij Hem die ons heeft liefgehad. 38 Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch het leven, noch engelen noch machten, noch wat is noch wat komt, geen macht 39 in den hoge of in de diepte, noch enig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die in Christus Jezus onze Heer is.
De apostel besluit dit deel van de brief die gecentreerd is rond de Geest met een lofzang op Gods liefde. De eerste vraag toont de kracht van het geloof: “Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn?” De gelovige baseert zijn hoop niet op zichzelf of op zijn eigen krachten, maar op de betrouwbaarheid van de liefde van God. Het is de Heer die zijn kinderen verdedigt, ondersteunt, beschermt en redt. Hij doet alles om hen te redden. Sinds de braamstruik heeft God zich bekend gemaakt als degene die zijn volk nooit in de steek zou laten. Met de woorden: “Ik ben die is”, wilde Hij zeggen: ‘Ik ben degene die altijd bij mijn volk blijft, die het begeleidt door de woestijn, die het binnenleidt in het heilig land, die het elke dag ondersteunt’. De hele Schrift beschrijft deze ongelofelijke afdaling van Gods liefde voor de mensen. Het hoogtepunt van deze relatie wordt bereikt met Jezus, Immanuël, God met ons. De liefde van de Vader is zo buitengewoon dat hij niet alleen zijn eigen Zoon in de wereld zendt, maar zelfs toestaat dat hij “geofferd” wordt voor de redding van allen. Dit is de liefde die ons geloof onderbouwt. Met het beeld van een rechtszaak tegen de gelovigen kan de apostel daarom zeggen: “Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God die rechtvaardigt? Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus misschien, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt?” De gelovige is bij voorbaat vrijgesproken door de omhelzing van God. Het gaat er alleen om om die te ontvangen. Niets, behalve onze vrije beslissing, zal ons kunnen scheiden van deze liefde. De apostel somt een reeks situaties op: “Noch de dood noch het leven, noch engelen noch machten, noch wat is noch wat komt, geen macht in den hoge of in de diepte, noch enig ander schepsel”, niets van dat alles kan de gelovige met wanhoop vervullen. En inderdaad ervaren gelovigen vaak moeilijkheden en tegenstand, zelfs tot aan de dood. Maar niets van al wat er is, zal ons “kunnen scheiden van de liefde van God”.
Gebed voor de kerk