Donderdag 31 Oktober

Rom 8, 31b-39. Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn?

Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? 32 Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard; voor ons allen heeft Hij Hem overgeleverd. En zou Hij ons na zo’n gave ook niet al het andere schenken? 33 Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God die rechtvaardigt? 34 Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus misschien, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt en die, gezeten aan de rechterhand van God, onze zaak bepleit? 35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking wellicht of nood, of vervolging, of honger, of naaktheid, of levensgevaar, of het zwaard? 36 Er staat immers geschreven: Omwille van U doodt men ons de hele dag door; wij worden behandeld als schapen voor de slacht. 37 Maar over dit alles zegevieren wij glansrijk, dankzij Hem die ons heeft liefgehad. 38 Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch het leven, noch engelen noch machten, noch wat is noch wat komt, geen macht 39 in den hoge of in de diepte, noch enig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die in Christus Jezus onze Heer is.

De apostel besluit dit deel van de brief die gecentreerd is rond de Geest met een lofzang op Gods liefde. De eerste vraag toont de kracht van het geloof: “Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn?” De gelovige baseert zijn hoop niet op zichzelf of op zijn eigen krachten, maar op de betrouwbaarheid van de liefde van God. Het is de Heer die zijn kinderen verdedigt, ondersteunt, beschermt en redt. Hij doet alles om hen te redden. Sinds de braamstruik heeft God zich bekend gemaakt als degene die zijn volk nooit in de steek zou laten. Met de woorden: “Ik ben die is”, wilde Hij zeggen: ‘Ik ben degene die altijd bij mijn volk blijft, die het begeleidt door de woestijn, die het binnenleidt in het heilig land, die het elke dag ondersteunt’. De hele Schrift beschrijft deze ongelofelijke afdaling van Gods liefde voor de mensen. Het hoogtepunt van deze relatie wordt bereikt met Jezus, Immanuël, God met ons. De liefde van de Vader is zo buitengewoon dat hij niet alleen zijn eigen Zoon in de wereld zendt, maar zelfs toestaat dat hij “geofferd” wordt voor de redding van allen. Dit is de liefde die ons geloof onderbouwt. Met het beeld van een rechtszaak tegen de gelovigen kan de apostel daarom zeggen: “Wie zal Gods uitverkorenen aanklagen? God die rechtvaardigt? Wie zal hen veroordelen? Christus Jezus misschien, die gestorven is, meer nog, die is opgewekt?” De gelovige is bij voorbaat vrijgesproken door de omhelzing van God. Het gaat er alleen om om die te ontvangen. Niets, behalve onze vrije beslissing, zal ons kunnen scheiden van deze liefde. De apostel somt een reeks situaties op: “Noch de dood noch het leven, noch engelen noch machten, noch wat is noch wat komt, geen macht in den hoge of in de diepte, noch enig ander schepsel”, niets van dat alles kan de gelovige met wanhoop vervullen. En inderdaad ervaren gelovigen vaak moeilijkheden en tegenstand, zelfs tot aan de dood. Maar niets van al wat er is, zal ons “kunnen scheiden van de liefde van God”.

Gebed voor de kerk

Woensdag 30 oktober

Rom 8, 26-30. Bestemd tot heerlijkheid

6 Evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp. Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 27 En Hij die de harten doorgrondt, weet wat de Geest bedoelt, want Hij pleit voor de heiligen naar Gods bedoeling. 28 Intussen weten wij dat voor wie God liefhebben, alles zich ten goede keert, voor hen die volgens zijn raadsbesluit geroepen zijn. 29 Want wie Hij tevoren heeft gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om gelijkvormig te zijn aan het beeld van zijn Zoon, opdat deze de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders. 30 Wie Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen. Wie Hij riep, heeft Hij gerechtvaardigd, en wie Hij rechtvaardigde, heeft Hij verheerlijkt.

De Geest komt onze zwakheid te hulp en helpt ons om ons gebed te uiten. Hij staat ons toe om het verlangen naar verlossing te ontvangen, dat ook de schepping op haar manier voelt. In dit perspectief kunnen we zeggen dat wij allen wachten op de realisering van de “nieuwe hemel en de nieuwe aarde” waarover de Apocalyps spreekt. De wedergeboorte van de schepping geschiedt door die van de mensen. Alleen door nieuwe mensen kan een nieuwe wereld geboren worden. Jezus, met zijn dood en verrijzenis is de eerstgeborene van de nieuwe schepping. Aan ons zijn leerlingen geeft Hij zijn geest die “onze zwakheid te hulp” komt. Het is de Geest die ons het gebed ingeeft opdat de wereld zich transformeert volgens het plan van God. Het gebed wordt zo het eerste en bepalende middel dat het hart van de gelovige en van de schepping omvormt. Met het gebed bespoedigen wij de komst van het rijk en de vestiging van een nieuwe aarde en een nieuwe hemel, namelijk die van de liefde en de vrede. Wij zijn geroepen om ons te conformeren aan de figuur van Jezus, de Zoon. Dit betekent dat zijn verrijzenis geen gebeurtenis is die alleen Hem betreft, maar een transformatie is van de hele mensheid en van de wereld die Hem volgt die als eerste is opgestaan. De Gemeenschap vergeet niet dat ze geroepen is om geheiligde leerlingen van de Geest te zijn, terwijl ze de wegen van de geschiedenis bewandelt. Ze is zich juist bewust van de kracht van de Geest die haar charisma ondersteunt in de kerk en in de wereld.

Gebed met de heiligen

Dinsdag 29 oktober

Rom 8, 18-25. De glorierijke vrijheid van Gods kinderen

8 Ik ben er zelfs van overtuigd dat het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat. 19 Ook de schepping verlangt vurig naar de openbaarmaking van de kinderen van God. 20 Want zij is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, 21 want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij van de vergankelijkheid, en delen in de glorierijke vrijheid van Gods kinderen. 22 Wij weten immers dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt, nog altijd. 23 En niet alleen zij, ook wij zelf, die de eerstelingen van de Geest toch al hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op onze aanneming tot kinderen, op de verlossing van ons lichaam. 24 In deze hoop zijn wij gered. Maar men spreekt niet van hopen, als men het voorwerp van zijn hoop al ziet: wie kijkt nog uit naar wat hij al ziet? 25 Omdat onze hoop gericht is op het onzichtbare, moet onze verwachting gepaard gaan met standvastigheid.

Geïnspireerd door het scheppingsverhaal brengt de apostel Paulus in herinnering dat het hele universum onderworpen is aan “zinloosheid”, namelijk aan de dwaasheid van de zonde. De schepping “is onderworpen aan een zinloos bestaan, niet omdat zij het zelf wil, maar door de wil van Hem die haar daaraan onderworpen heeft. Maar zij is niet zonder hoop, want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid en delen in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods”. De verwachting van de redding is geschreven in de diepte van het leven van elke mens en in elke vezel van de schepping. De apostel lijkt een nauwe band te ontwaren tussen de mens die de volle verschijning van de Zoon van God verwacht en de schepping. Die laatsten leeft in dezelfde verwachting. Paulus vergelijkt deze verwachting met die van een zwangere vrouw: “Wij weten immers, dat de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door”. Het gaat over een lange verwachting die al begonnen is op het moment van de zondeval. Samen met de natuur “zuchten” ook de gelovigen innerlijk. Zij bezitten “de eerstelingen van de Geest” en bevorderen ook de verrijzenis van de schepping. Op deze pagina komt de gedachte op aan de vernietiging van het milieu, het klimaat en de aarde in onze dagen. Ook de schepping voelt op haar manier de urgentie van de verlossing. Wij worden opgeroepen om te leven in de hoop, die voor de christenen de liefde voor de toekomst inhoudt. De wereld en elk schepsel verwachten een toekomst, maar al te vaak houden wij onze ogen gericht op het verleden en niet op “wat wij nog niet zien” met onze ogen. In de volharding in het gebed nodigt de apostel ons uit om de toekomst met vertrouwen tegemoet te zien, omdat die immers ook bewoond wordt door de liefde van de Heer.

Gebed met Maria, moeder van God

Maandag 28 oktober

Feest van de apostelen Simon van Kanaän, ook de Zeloot genaamd, en Judas, die Taddeüs genoemd werd.

Lc 6, 12-16. Keuze van de twaalf apostelen

12 In die dagen ging Hij naar het gebergte om te bidden, en bracht er de hele nacht door in gebed tot God. 13 Toen het dag werd riep Hij zijn leerlingen, en uit hen koos Hij er twaalf, die Hij ook apostelen noemde: 14 Simon, die Hij ook Petrus noemde, diens broer Andreas, Jakobus, Johannes, Filippus, Bartolomeüs, 15 Matteüs, Tomas, Jakobus van Alfeüs, Simon de zeloot, 16 Judas van Jakobus, en Judas Iskariot, die de verrader is geworden.

Vandaag gedenkt de kerk de apostelen Simon en Judas. Simon wordt ook de Zeloot genoemd, misschien omdat hij tot een anti-Romeinse groep behoorde die gewelddadige acties ondernam. Volgens de traditie heeft hij het evangelie gepredikt in Samaria en in Mesopotamië en is hij in Perzië gestorven. Judas, die ook Taddeüs genoemd wordt, wat ‘grootmoedig’ betekent, is de apostel die tijdens het laatste avondmaal aan Jezus vraagt hoe het komt dat Hij zich enkel aan de leerlingen en niet aan de wereld zou openbaren. Zijn naam staat op de laatste plaats in de lijst van de apostelen. Volgens de traditie is hij de auteur van de gelijknamige brief die aan de bekeerlingen uit het jodendom gericht is. We weten niet veel over hun leven. Maar daarom zijn ze niet minder belangrijk dan de andere apostelen. In de kerk telt niet je bekendheid, maar je verbondenheid met de Heer en met je broers en zussen. Wat onder de apostelen gebeurt, namelijk de discussie over wie de belangrijkste is, gebeurt helaas ook vaak in de gemeenschap. In de kerk is de liefde de enige prioriteit en dus de edelmoedige en gratis dienst. Jezus heeft de leerlingen bij hun naam geroepen, om te benadrukken dat zijn liefde hun waardigheid geeft. De liefde van Jezus moet ook onder de leerlingen heersen, die broederlijke liefde die anderen tot geloof zal brengen. Voor de Bijbel is je naam niet alleen een nuttig hulpmiddel om je te roepen, maar veel meer: het is je geschiedenis, je hart, je leven. Als de Heer je roept, krijg je een nieuwe naam, dan verandert je hart en krijg je een nieuwe roeping. Simon, bijvoorbeeld, wordt Petrus, wat rots, fundament betekent. Een naam krijgen betekent in de eerste plaats dat God je zodanig liefheeft dat Hij je bij naam noemt. Dat betekent ook dat je van God een nieuwe taak krijgt. Bij naam gekend zijn is een van de kostbaarste schatten in het leven. Alleen al op menselijk vlak. Maar voor de Heer betekent het nog veel meer: ons kennen en bij naam noemen is teken van een liefde die de stempel van God draagt. Zo wordt de dimensie van de vertrouwdheid, die het leven van de leerlingen moet tekenen, uitgebreid naar iedereen, te beginnen met de armen. Dat kan overdonderend zijn, de armen bij naam noemen. Dat is niet evident. Maar de naam van de leerlingen en die van de armen zijn met elkaar verbonden. Het is de gave dat wij allemaal geliefde kinderen zijn van God, ieder met zijn eigen naam.

Gebed van de twaalf apostelen

Zondag 27 oktober

30ste zondag door het jaar
Herinnering van de historische ontmoeting in Assisi (1986) toen Johannes Paulus II vertegenwoordigers van alle christelijke confessies en de grote wereldreligies uitnodigde om voor de vrede te bidden. Gedachtenis van Dominic Green, Afro-Amerikaanse jongere die terechtgesteld werd in 2004. Gebed voor allen die ter dood veroordeeld zijn en voor de afschaffing van de doodstraf.

Sir 35, 12-14.16-18; Ps 34; 2 Tim 4, 6 -8.16-18; Lc 18, 9-14

In de tempel toont Jezus ons twee personen. De ene is een farizeeër die vol zelfvertrouwen bidt. Vaak zijn wij als hij, tevreden als we zijn met het leven dat we leiden, maar het gebed helpt ons om te beseffen dat we niet altijd bezig kunnen zijn met onszelf tevreden te stellen. Deze farizeeër voelt zich ten diepste gerechtvaardigd en aarzelt niet om tegenover God zijn eigen rechten en eigen verdiensten aan te bevelen. Deze arrogante houding komt voort uit de trots en doet ons vaak geloven dat het kwaad elders is in plaats van een realiteit is die ons direct aangaat. Wanneer we denken dat het kwaad buiten ons is, dat het hopelijk alleen anderen treft, bezwijken we uiteindelijk voor de logica van de minachting. En het is altijd makkelijker om de tekorten en de fouten van anderen te zien dan te reflecteren op die van zichzelf. “God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen,” zegt de farizeeër. Hij beschouwt zichzelf anders dan de anderen, hij gelooft dat hij beter is: hij vast twee keer per week en betaalt tienden van al zijn inkomsten. Hij onderhoudt alle religieuze voorschriften. Maar het vasten en de aalmoezen dienen hem niet om zijn hart te reinigen noch om dichter bij de armen te komen. Die handelingen doet hij alleen om zich te onderscheiden van de anderen, die hij “hebzuchtig, onrechtvaardig en overspelig” noemt. De religie van deze farizeeër scheidt hem van de anderen en verwijdert hem dus van God. In de tempel denkt hij dat hij voor God staat, maar in feite staat hij alleen tegenover zichzelf, als tegenover een idool dat hij in zijn zelfverheerlijking aanbidt en bewierookt. Wie zichzelf verheerlijkt en zich onderscheidt van de anderen blijft uiteindelijk alleen. Wie anderen beoordeelt en minacht, veroordeelt zichzelf tot eenzaamheid.
Het evangelie spreekt over “de tollenaar daarentegen, die op een afstand bleef staan”, die is zoals de anderen. Achterin de tempel onderscheidt hij zich niet van de menigte buiten, op de straat, ondergedompeld in de verwarring van de wereld. Hij is een zondaar. De tollenaars waren de belastinginners die vaak geld roofden van de armen en zich op de kap van anderen verrijkten. Hij is niet rechtvaardig, hij is niet goed, hij is niet arm: hij is een zondaar en hij is ver van God. Maar voor God is hij in staat om te zeggen wie hij is, en hij doet dat in een gebed. “O God, genade voor een arme zondaar!” Dat is het gebed van de tollenaar en in zijn gebed ontdekken ook wij dat we arm en zondaars zijn. Laat dit gebed ook iedere dag het onze zijn, dat het ons helpt om te vechten en het kwade te overwinnen dat in het hart van elk van ons leeft. Laat dit gebed om genade ook ons gebed zijn, een gebed om liefde die zo vaak ontbreekt in ons hart. Laten we bidden en de Heer dankzeggen, zodat wij in de nederigheid van het gebed de waarheid van ons leven ontdekken. Dat wij, als wij de tempel uitkomen, niet gerechtvaardigd zijn door onze trots, maar door Gods liefde.

Gebed op de dag des Heren

Zaterdag 26 oktober

Rom 8, 1-11. Het leven van de Geest

1 Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er nu geen vonnis meer. 2 De wet van de Geest die in Christus Jezus het leven schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood. 3 Wat de wet niet vermocht, machteloos als ze was door ons zondige bestaan, dat heeft God bewerkt: wegens de zonde heeft Hij zijn Zoon gezonden in datzelfde zondige bestaan en heeft Hij in dat bestaan zelf de zonde gevonnist. 4 Zo moest de eis van de wet vervuld worden door ons die geen zondig leven meer leiden, maar leven volgens de Geest. 5 Zij die een zondig leven leiden, streven naar wat de zonde wil. Maar zij die leven volgens de Geest, streven naar wat de Geest wil. 6 Het streven van de zondige natuur loopt uit op de dood, het streven van de Geest op leven en vrede. 7 Want het streven van de zondige natuur staat vijandig tegenover God. Het onderwerpt zich niet aan Gods wet, dat kan het niet eens; 8 en zij die een zondig leven leiden, kunnen God niet behagen. 9 Maar u leidt geen zondig leven meer, maar u leeft in de Geest, omdat de Geest van God in u woont. Iemand die de Geest van Christus niet bezit, behoort Hem niet toe. 10 Als Christus in u is, blijft uw lichaam wel door de zonde aan de dood gewijd, maar uw geest leeft, dankzij de gerechtigheid. 11 Als de Geest van Hem die Jezus heeft opgewekt uit de doden in u woont, zal Hij, die Christus uit de doden heeft laten opstaan, ook uw sterfelijk lichaam levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u woont.

De apostel beschrijft de situatie van hen “die in Christus Jezus zijn” (1). Geleid door de Geest zijn ze eraan gewend geraakt om te leven volgens Gods plan. Wie Jezus ontvangt in zijn eigen leven is radicaal bevrijd van de zonde en haar slavernij. Daarom kan de apostel zeggen: “Voor hen dus die in Christus Jezus zijn, bestaat er nu geen vonnis meer”. De gelovige bevindt zich in een nieuwe situatie, hij is een nieuwe mens geleid door een nieuwe kracht, die van de liefde die door God zelf in zijn hart heeft uitgestort. Paulus herhaalt: “De wet van de Geest die in Christus Jezus het leven schenkt, heeft u vrijgemaakt van de wet van de zonde en de dood”. Deze bladzijde van de brief benadrukt de centraliteit van Gods Geest. In hoofdstuk 8 wordt de heilige Geest het vaakst genoemd in het hele Nieuwe Testament. De apostel wil met de grootst mogelijke helderheid de nieuwheid benadrukken waarin de gelovige is ondergedompeld en verankerd. Wie de Geest van Christus ontvangt, kan niet langer de verlangens van het vlees volgen die hem “natuurlijk” leiden naar de zonde en de dood. Het is als een nieuw instinct dat in de gelovige gegoten wordt, een nieuwe spirituele hartstocht, een nieuw aanvoelen, dat nieuwe perspectieven geeft om voor te leven. Door de Geest is de overwinning van Christus op de zonde en de dood aanwezig in de gelovigen. De Geest neemt bezit van het leven van de gelovige en stimuleert hem om nieuwe dingen te verlangen: “Het streven van de Geest” loopt uit “op leven en vrede”, merkt Paulus op. En hij besluit: “Als de Geest van Hem die Jezus heeft opgewekt uit de doden in u woont, zal Hij, die Christus uit de doden heeft laten opstaan, ook uw sterfelijk lichaam levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u woont” (11). Nu al beleven de gelovigen de overwinning van de verrijzenis op de zonde en de dood. De Geest maakt ons deelnemers van het leven zelf van God.

Gebed op de vigilie

Vrijdag 25 oktober

Rom 7, 18-25a.

18 Ik ben mij ervan bewust dat er in mij, dat wil zeggen in mijn zondige natuur, niets goeds huist. De goede wil ligt binnen mijn bereik, maar niet de goede daad. 19 Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil. 20 Als ik doe wat ik eigenlijk niet wil, ben ik niet meer de handelende persoon, maar de zonde die in mij huist. 21 Ik ontdek in mij dus deze wet: als ik het goede wil doen, dringt het kwade zich aan mij op. 22 Mijn innerlijk schept behagen in Gods wet, 23 maar in mijn handelen ontwaar ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn rede, en mij als gevangene uitlevert aan de wet van de zonde die in mij leeft. 24 Rampzalige mens die ik ben! Wie zal mij redden van dit bestaan ten dode? 25 God zij gedankt door Jezus Christus onze Heer!

Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil
In deze passage van de brief aan de Romeinen legt de apostel Paulus een nauw verband tussen wet, zonde en dood. Dit is geen pessimistische visie van de apostel. De ervaring die hij beschrijft, zien we in het leven van ieder van ons: “De goede wil ligt binnen mijn bereik, maar niet de goede daad. Ik doe niet het goede dat ik wil, maar het kwade dat ik niet wil” (18b-19). Het lijkt erop dat het ik zichzelf niet herkent in zijn eigen gedrag. Wanneer we ons bewust worden van deze tegenspraak in ons innerlijk gaan we onze radicale grenzen en eindigheid begrijpen. Hieruit wordt het gebed tot de Heer geboren, want Hij komt ons te hulp in onze zwakheid. De eerste strijd die de gelovige moet leveren is die in zijn eigen innerlijk, in zijn eigen hart, in zijn leven, opdat de mens van het vlees niet zal winnen en de spirituele mens van dag tot dag groeit. Het bewustzijn van de eigen kwetsbaarheid stimuleert ons om ons te richten tot God die ons zijn woord niet onthoudt evenmin als de hulp aan wie Hem die vraagt met vertrouwen. De laatste vraag: “Wie zal mij redden van dit bestaan ten dode?” (24) is als een wanhopig gebed tot de Heer. De apostel, die zich bewust is van zijn zwakheid, weet goed dat alleen de Heer hem kan redden van de spiraal van het kwaad. Hij antwoordt op de vraag met een daad van vertrouwen op God. Hij weet dat Hij hem niet zal verlaten en dankt Hem: “God zij gedankt door Jezus Christus onze Heer!” (25).
Gebed van het heilig kruis

Donderdag 24 oktober

Rom 6, 19-23. Bevrijd uit de slavernij van de zonde

19 – Sprekend tot zwakke mensen, druk ik mij erg menselijk uit. – Zoals u eertijds uw ledematen in dienst hebt gesteld van onreinheid en steeds grotere bandeloosheid, zo moet u ze nu in dienst stellen van de gerechtigheid, tot uw heiliging. 20 Toen u slaaf was van de zonde, was u vrij ten opzichte van de gerechtigheid. 21 Welke vruchten hebben uw daden toen opgeleverd? Alleen dingen waarover u zich nu schaamt, want ze liepen uit op de dood.22 Maar nu, bevrijd van de zonde en dienstknecht geworden van God, oogst u heiligheid en tenslotte eeuwig leven. 23Want het loon van de zonde is de dood, maar de gave van God is het eeuwig leven in Christus Jezus onze Heer.

De apostel vergelijkt treffend twee vrijheden: degene die voortkomt uit een bestaan dat rondom zichzelf draait en een leven dat juist de Heer wil volgen. In beide gevallen is er, in zekere zin, vrijheid van de wet. Maar de vrijheid zonder God en zonder broers en zussen brengt niets anders voort dan bittere vruchten, omdat ze de mens tot slaaf maakt van de eigen gewoontes en de eigen trots, de demonen van de zonde en het kwaad. De redding komt van God, die ons bevrijdt van de slavernij van de zondige instincten en die ons de vrijheid geeft om het evangelie te dienen en ons leert hoe we God, de broers en zussen en de armen kunnen liefhebben. Hij schrijft: “Maar nu, bevrijd van de zonde en dienstknecht geworden van God, oogst u heiligheid en tenslotte eeuwig leven” (22) De vrijheid van de christen begint wanneer hij de liefde ontvangt die God in ons hart uitstort om ons in dienst te stellen van zijn grote plan van liefde voor de wereld, namelijk om nu al zijn rijk van liefde, vrede en rechtvaardigheid te vestigen. Deelnemen aan dit plan van God is onze redding, is nu al binnengaan in het eeuwig leven. Het leven wijden aan Gods rijk is de zin zelf van het leven. De apostel kan zonder overdrijven zeggen dat we slaven zijn van God en van de gerechtigheid. Maar het is een heilzame slavernij die vruchten voortbrengt van vrede, van volkomenheid en van eeuwig leven voor zichzelf en voor de wereld. Daarom zegt Paulus met stoutmoedigheid: “U bent bevrijd van de zonde en dienaren geworden van de gerechtigheid”.


Gebed voor de kerk

Woensdag 23 oktober

Rom 6, 12-18. Dood voor de zonde

12 Laat dus de zonde niet heersen in uw sterfelijk lichaam, gehoorzaam zijn begeerten niet, 13 stel uw ledematen niet als werktuigen van ongerechtigheid in dienst van de zonde. Bied uzelf aan God aan, als mensen die uit de dood ten leven zijn opgestaan. Offer Hem uw ledematen als werktuigen in dienst van de gerechtigheid. 14 De zonde mag niet over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar onder de genade. 15 Betekent dit dat het ons vrij staat te zondigen, omdat wij niet meer onder de wet leven, maar onder de genade? Dat verhoede God! 16 Het is immers duidelijk dat men díé meester als slaaf moet gehoorzamen in wiens dienst men zich stelt: ofwel u dient de zonde – en dit loopt uit op de dood – ofwel de gehoorzaamheid – en die leidt tot gerechtigheid. 17 Maar u bent, God zij dank, geen slaven meer van de zonde: u hebt zich van harte onderworpen aan de beginselen van de leer die u is overgeleverd. 18 U bent bevrijd van de zonde en dienaren geworden van de gerechtigheid.

De apostel noemt de gelovigen “dood voor de zonde”, omdat de genade van het doopsel hen deelgenoot gemaakt heeft aan het Pasen van Christus. Nu is duidelijk dat een dergelijke genade niet magisch werkt in de gelovigen, maar in hen een dynamiek van verantwoordelijkheid opwekt. Hoewel “dood voor de zonde”, moeten de gelovigen in het leven van elke dag zo handelen dat de zonde hen niet overheerst. Christenen krijgen de kracht, voldoende energie om de zonde te weerstaan en de perverse logica waarmee die het hart van de mensen wil overheersen. De apostel spoort dus aan om te kiezen tussen de gehoorzaamheid aan het instinct van de oude mens en de gehoorzaamheid aan de nieuwe mens die geleid wordt door de Geest. Als de eerste een instinctieve gehoorzaamheid is, en dus een soort van slavernij, vraagt de tweede juist een keuze en waakzame en volhardende aandacht. Het leven van een gelovige is altijd een strijd tussen deze krachten, dezelfde strijd die Jezus geleefd heeft om het kwaad te bestrijden en het te overwinnen. Door zijn dood en verrijzenis heeft Jezus het kwaad zijn onstuitbare kracht ontnomen. Het kwade is definitief overwonnen. Toch ligt het nog altijd op de loer, zoals het boek Genesis zegt: “Doet u het goede niet, dan loert de zonde als belager aan uw deur” (Gn 4, 7). Wanneer de gelovige kiest om de Geest te gehoorzamen, wordt zijn leven een gul en vreugdevol offer voor de Heer en voor zijn broers en zussen. Jezus zelf heeft zijn aardse bestaan geleefd als een totale offergave aan de Vader voor de redding van alle mensen. Wij, leerlingen van het laatste uur, worden geroepen om Hem te volgen op deze weg. Het is de enige manier om vrij te zijn van de overheersing van de zonde die ons op alle mogelijke manieren probeert te onderwerpen aan haar wensen. Maar de Heer, die onze zwakheid kent, schenkt ons zijn genade in overvloed.

Gebed met de heiligen

Dinsdag 22 oktober

Gedachtenis van de heilige Johannes Paulus II, gestorven in 2005. Gedachtenis van Maria Salome, de moeder van Jakobus en Johannes. Zij volgde de Heer tot onder het kruis en legde Hem neer in het graf.

Rom 5, 12.15b.17-19.20b-21. Adam en Christus

12 Daarom, zoals door één mens de zonde in de wereld is gekomen en met de zonde de dood, en zo de dood over alle mensen is gekomen, aangezien allen gezondigd hebben … De fout van één mens bracht allen de dood, maar aan allen schonk Gods genade een rijke vergoeding door de grote gave van zijn genade, de ene mens Jezus Christus. 17 Door de overtreding van één mens begon de dood te heersen, als gevolg van zijn val. Hoeveel heerlijker zullen zij die de overvloed van de genade en de gave van de gerechtigheid ontvangen, leven en heersen, dankzij de ene mens Jezus Christus! 18 Dus, zoals één fout leidde tot veroordeling van allen, zo ook leidde één goede daad tot vrijspraak en leven voor allen. 19 Zoals door de ongehoorzaamheid van één mens allen zondaars werden, zo worden door de gehoorzaamheid van één allen gerechtvaardigd. Maar waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos. 21 Zoals de zonde haar heerschappij heeft uitgeoefend door de dood, zo zal de genade heersen door de gerechtigheid en leiden tot eeuwig leven, dankzij Jezus Christus onze Heer.

Deze bladzijde van de brief aan de Romeinen plaatst de gebeurtenissen van de christenen in de bredere horizon van de geschiedenis van de mensheid. De apostel wil de kracht en de universaliteit laten zien van de liefde van Jezus, die betrekking heeft op de hele mensheid. Hij spreekt over Adam om in herinnering te brengen dat alle mensen zondaars zijn en daarom onderworpen aan de uiterste consequentie van de zonde: de dood. De zonde is niet alleen een slechte daad, een eenmalige en afgeronde gebeurtenis. De zonde is ook die conditie van zwakheid en tekortkomingen die bij ons hoort, door de trots en zelfgenoegzaamheid die geworteld zijn in ons hart en die ons verwijderen van God, en ons tot speelbal maken van de vorst van het kwaad. Het is het geheim van de erfzonde, die Adam als erfenis heeft nagelaten aan de mensheid als geheel. Zowel de mensen als de schepping zijn getekend door een zondige staat. En allen, mensen en schepping, verwachten een nieuwe geboorte. Paulus zegt daarom dat, zoals alle mensen de ondergang hebben ervaren door de werken van één man, Adam, nu allen ook de verlossing kunnen ontvangen door één mens, Jezus Christus. Hij is het die, uit liefde, het hele gewicht op zich genomen heeft van droefheid, geweld, wanhoop, vijandschap en dood, die wegen op het leven van de mensheid. Met zijn dood heeft Jezus elke dood tenietgedaan en met zijn verrijzenis heeft hij de weg van gerechtigheid en vrede geopend. Paulus roept de leerlingen op om dank te zeggen voor dit geheim, dat God verborgen heeft gehouden voor wijzen en machtigen, maar geopenbaard heeft aan kleinen. Door de genade zijn wij allen in dit geheim betrokken om er in de wereld gezagvolle getuigen van te worden.

Gebed met Maria, moeder van God